Vogels houden van droog voer

Het liefst eten vogels op een droge en beschutte plek. Beschut tegen regen, sneeuw en hagel. Dat lukt natuurlijk niet altijd. Maar je kunt ze wel heel goed een handje helpen. Door het vogelvoer op de juiste plekken te geven, voorkom je dat het gaat schimmelen en rotten.

Geef het vogelvoer verder in kleine porties. Zo kunnen de vogels het snel opmaken. Een enorme voorraad vogelvoer ziet er misschien wel leuk uit, maar is niet verstandig. Vooral los strooivoer kun je prima twee keer per dag een beetje geven. Na een tijdje weten de vogels wel wanneer het etenstijd is.

Verzwakte vogels helpen

Vogels hebben een lichaamstemperatuur van zo’n 40°C. Dat betekent dat ze in de herfst en winter met lage buitentemperaturen behoorlijk hun best moeten doen om hun lichaam op temperatuur te houden. Dat kost energie. En daar hebben ze voedsel voor nodig. Als ze gedurende langere periode niet voldoende voedsel kunnen vinden, kopen ze een risico om te verzwakken. Hoe strenger de winter en hoe lager de temperatuur, hoe sneller vogels door hun reserve heen zijn.

Waar voer je vogels het best?

Bij het voeren van vogels is niet alleen de variatie in vogelvoer belangrijk, maar ook de plek waar je het vogelvoer aanbiedt. Dus de plek waar je het vogelvoer ophangt of strooit. Best logisch eigenlijk. Je eet immers zelf ook niet graag een kleffe natte boterham. Bovendien is het ook voor jezelf erg vervelend wanneer de mezenbollenl volledig verregent tussen de struiken belanden. Voor je het weet heb je allerlei zaden gezaaid voordat de vogels er van hebben kunnen eten.

Het is goed om verschillende soorten voeding over meerdere plekken in de tuin te verdelen. Lees ook maar eens het blog over elke vogel zijn eigen voer. Eén groot centraal voederpunt is niet zo’n goed idee. Hoe leuk dat ook lijkt. Je kunt er natuurlijk wel voor zorgen dat je één of meerder voederplekken dicht bij huis doet, zodat je de vogels goed kunt zien. Vooral koolmezen en roodborstjes kunnen prima dichtbij de vensterbank eten.

Strooivoer kun je het best op verschillende droge plekken in de tuin strooien. Een beetje op een overdekte voedertafel en een beetje onder de struiken. Zo kan elke vogel zijn eigen favoriete plekje kiezen. Zaadeters eten het liefst op de grond of voedertafel en insecteneters zitten liever beschut onder een heg of struik.

Tenslotte nog even een belangrijke tip. Bouw in het voorjaar het bijvoeren langzaam af. Zo kunnen de vogels weer rustig zelf op zoek gaan naar insecten en ander voedsel.